Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7476

Datum uitspraak2007-11-08
Datum gepubliceerd2007-11-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3841 TW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Brief van het Uwv slechts als een attendering op de naderende einddatum van de toeslag bedoeld. Brief is geen besluit als bedoeld in art. 1:3 Awb. Niet gericht op rechtsgevolg. Het tegen de brief gemaakte bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.


Uitspraak

04/3841 TW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2004, 03/981 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 8 november 2007 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2007. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.C. van der Meer. II. OVERWEGINGEN Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv. Met een besluit van 28 november 2000 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de toeslag die hij ingevolge de Toeslagenwet ontvangt op grond van de Wet Beperking export uitkeringen zal worden afgebouwd in een periode van 3 jaar en met ingang van 1 januari 2003 geheel wordt beƫindigd. Bij brief van 26 november 2002 heeft het Uwv appellant erop gewezen dat hij met ingang van 1 januari 2003 geen toeslag meer zal ontvangen. Appellant heeft met een brief van 18 december 2002 bezwaar gemaakt tegen de brief van 26 november 2002. Bij beslissing op bezwaar van 23 januari 2003 (het bestreden besluit) heeft het Uwv appellants bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 26 november 2002 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de zienswijze van het Uwv onderschreven en het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Raad overweegt als volgt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van 26 november 2002 niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is in de zin van de Awb. De intrekking van de toeslag met ingang van 1 januari 2003 was al onderdeel van het besluit van 28 november 2000 en de brief van 26 november 2002 wijzigt de intrekking niet. Ook de Raad ziet de brief van het Uwv van 26 november 2002 slechts als een attendering van appellant op de naderende einddatum van de toeslag. Het tegen de brief van 26 november 2002 gemaakte bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 november 2007. (get.) M.M. van der Kade. (get.) A.C. Palmboom. IJ